In een eerste deel beschrijven we hoe het kan lopen als jij of iemand anders ongerust is over hoe het in je gezin gaat.
In een tweede deel lees je meer over hoe we willen werken als er iemand ongerust is over de ontwikkeling en/of de veiligheid van een kind.
Procedure
Als je als kind of jongere, als moeder of vader, of andere opvoedingsverantwoordelijke (bv. oom, grootmoeder, pleegvader) , nood hebt aan hulp bij de opvoeding van je kind, heb je recht op jeugdhulp.
Je kan met je hulpvraag rechtstreeks terecht bij jeugdhulpverleners uit de “Brede Instap”: dit zijn diensten waar je gewoon kunt binnenstappen, of gebruik van kunt maken. Bijvoorbeeld: de medewerker van het Centrum voor Leerlingenbegeleiding (CLB), het inloopcentrum of het onthaal van het Centrum voor Algemeen Welzijnswerk (CAW), de jongerenwerker van het JAC, de verpleegster van Kind en Gezin. Soms kunnen deze mensen je doorverwijzen naar de Geestelijke Gezondheidszorg, gespecialiseerde opvang van Kind en Gezin of een Voorziening voor Personen met een handicap of Bijzondere Jeugdzorg.
Enkele van deze diensten zijn rechtstreeks toegankelijk, voor andere moet een hulpverlener je helpen om hulp te krijgen via de Toegangspoort van Integrale Jeugdhulpverlening. Deze toegangspoort onderzoekt welke hulp je nodig hebt, en hoe je die het best kan krijgen.
Soms is er iemand uit je buurt, je familie, je school, je huisarts, een politieman of -vrouw, ongerust over het welzijn of de ontwikkeling van je kinderen. Deze mensen kunnen met hun ongerustheid terecht bij een jeugdhulpverlener, bij het Ondersteuningscentrum Jeugdzorg (OCJ) of het Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK).
Als deze hulpverleners van mening zijn dat het minimum van wat de maatschappij verwacht van ouders in verband met de opvoeding van kinderen, niet in orde is, kunnen zij vanuit hun interventierecht hulpverlening aan een gezin voorstellen. Het kan dan onder meer gaan over kindermishandeling, seksueel misbruik, emotionele mishandeling of verwaarlozing.
Het gezin kan deze hulpverlening vrijwillig aanvaarden, al dan niet onder lichte dwang (“Als jullie niet vrijwillig meewerken, moeten we verder gaan!”), of weigeren. Indien het OCJ of het VK oordelen dat de ontwikkeling of de veiligheid van het kind in gevaar is, kunnen zij via het parket beroep doen op de Jeugdrechter. Deze kan dan maatregelen verplichten. Deze maatregelen kunnen minder of meer ingrijpend zijn (van gezinsbegeleiding tot residentiële opname). De maatschappij gaat zich dan – tegen de wil van het gezin in – “bemoeien” met het leven van de gezinsleden.
Onze visie op omgaan met verontrusting
Eén gezamenlijk werkkader
Hoewel termen als kindermishandeling, seksueel misbruik, verwaarlozing, geweld,… algemeen aanvaard zijn, blijkt dat er heel veel verschillende interpretaties zijn van wat deze begrippen inhouden. Onder meer tussen verschillende culturen en rechtssystemen. Maar ook binnen één regio (bv. Vlaanderen), zijn er verschillende definities tussen praktijkmensen en academici, tussen verschillende provincies, sectoren en organisaties, tussen verschillende afdelingen van één organisatie of binnen één team.
Daarom is het uiterst belangrijk dat het voor iedereen duidelijk is waarover het gaat: voor ouders en kinderen, hun betrokken familieleden, hun hulpverleners, eventueel de medewerkers van het OCJ of VK of de Jeugdrechter.
Er moet één transparant kader zijn voor de hulpverlening:
- Welke mensen hebben welke zorgen over de kinderen? Op welke schade of welk letsel is er risico? Hoe groot is de kans dat de kinderen dit oplopen?
- Welke goede dingen gebeuren er al in het gezin voor de opvoeding en de ontwikkeling? Voor de veiligheid van de kinderen?
- Wat moet er gebeuren? Welke afspraken worden er door wie gemaakt? Hoe maken die afspraken het beter voor de kinderen? Wie volgt op, controleert de afspraken? Hoe wordt er bijgestuurd als er iets misloopt?
Heel eenvoudig kunnen deze punten genoteerd worden in één schema, dat door alle betrokkenen gedeeld is. Zowel in de gesprekken, als in de verslaggeving is er een open agenda.
Zoiets kan bijvoorbeeld in het drie-kolommenmodel, zoals ontwikkeld in Signs of Safety (Andrew Turnell, Steve Edwards)
Ook is het nodig dat dit gemeenschappelijk kader in een verstaanbare taal is verwoord. Dit wil zeggen in de taal van het dagelijkse leven van de mensen, geen vakjargon, geen psychologische of pedagogische theorieën, geen diagnoses en anamneses, geen theoretische hypotheses. Zodat het voor ouders, kinderen en familieleden verstaanbaar is:
- waarover de zorgen gaan
- wat er al goed loopt
- wat ouders of familieleden moeten doen om het voor de kinderen veilig te maken
Vooral in situaties van gedwongen hulpverlening is het cruciaal dat de gezinnen weten wat ze dienen te veranderen om “van die vervelende bemoeienis af te geraken” en het voor hun kinderen beter te maken.
Met familie werken aan (het aantonen van) veiligheid
Dit gemeenschappelijke, verstaanbare kader vereist dat alle betrokkenen spreken over datgene wat aan de orde is. Dit betekent niet dat er naar een compromis of één waarheid gezocht wordt. Wel dat alle verschillende perspectieven naast mekaar worden gelegd en uitgewisseld.
Ook familieleden, buren, leerkrachten, vrienden, … kunnen hun zorgen op tafel leggen. Alsook de sterke punten van het gezin en wat zij denken over wat er zou kunnen gedaan worden om de situatie te verbeteren.
Deze mensen, die door de ouders worden gevraagd, zullen samen met het gezin "de familie" vormen. Allemaal samen maken zij een plan met afspraken, controles en bijsturingen. Dit plan dient goed genoeg te zijn voor verschillende mogelijke scenario’s.
In moeilijke en complexe situaties is het immers zo goed als steeds onmogelijk om de waarheid 100% zeker te achterhalen. De familie is dan onmisbaar om een zo goed mogelijke inschatting te maken, en vervolgens een plan dat de veiligheid van de kinderen garandeert. De familie weet meer dan veel hulpverleners.
Professioneel oordelen
Om inschattingen te maken van verontrusting dienen begeleiders professioneel te kunnen oordelen. Hiervoor moeten ze over voldoende professionele kennis beschikken - hierover kritische reflectie en dialoog kunnen voeren - en een aantal interventievaardigheden bezitten.
Professionele kennis gaat over de juiste balans tussen intuïtief denken, wat wordt opgebouwd doorheen persoonlijke intuïtie, praktijkervaring en patroonherkenning, en logisch denken, wat wordt gestimuleerd door training en kennisopname.
Logisch en intuïtief denken dienen te worden uitgedaagd door supervisie, coaching, werkbegeleiding, waarin de hulpverlener kritisch bevraagd en ondersteund wordt, terwijl het werk in zijn juiste context wordt geplaatst.
De noodzakelijke interventievaardigheden gaan over: luisteren, authentieke interesse, empathische betrokkenheid, begrip, respect, reflectie en emotionele containment. In de emotionele containment vermindert de hulpverlener haar “biases” (spontane neigingen), spreekt ze haar redeneringen uit, maakt ze gebruik van wetenschappelijke kennis en kan ze haar emoties managen.
De hulpverlener is zich bewust van haar eigen referentiekader en staat bewust open voor de waarden, normen en zienswijzen van de personen waarmee ze samenwerkt.
In het handelen van hulpverleners moet daarnaast een goede balans zitten tussen het toepassen van basisregels en procedures en het kunnen afwijken hiervan, op basis van een professioneel oordeel. Het systeem van jeugdzorg dient de hulpverlener te ondersteunen om verschillende pistes open te houden, om risico’s steeds opnieuw in te schatten en oordelen en beslissingen aan te passen.
In volwaardig partnerschap
In gedwongen hulpverlening is er natuurlijk sprake van een machtsongelijkheid. De jeugdrechter neemt beslissingen die drastisch in het leven van het gezin ingrijpen. Toch is het mogelijk en noodzakelijk om ook onder dwang tot een volwaardig partnerschap te komen. Waarbij elke partij ten volle zijn rol speelt en zijn verantwoordelijkheid opneemt.
De Jeugdrechter bewaakt de maatschappelijke grenzen en zijn autoriteit wordt de hefboom om een gezin of familie in beweging te zetten om de voor hun kinderen noodzakelijke verandering tot stand te brengen.
De hulpverlener engageert de ouders en de familieleden om het vanaf nu samen beter te maken voor hun kinderen. Hij bevestigt de ouders om de punten die nu wel al goed lopen, te versterken. Hij houdt zijn focus op wat er minimaal nodig is voor de veiligheid van de kinderen.
Begeleiders proberen beide ouders zoveel mogelijk te betrekken. Ook als ze beide of één van hen weinig of niet bij de opvoeding betrokken zijn. Het is vaak goed voor de zelfwaarde van de kinderen als ouders zich, ondanks wat er in het verleden fout liep, inzetten om het voor de kinderen beter en veiliger te maken. Alle belangrijke personen betrekken is ook goed voor de veiligheid in het gezin, omdat er meer openlijk gebeurt en er minder onder de radar blijft.