Aansluiting vinden

Het is belangrijk dat jij, als hulpverlener, goed kan aansluiten op de situatie van de cliënt, zelfs als er veel weerstand is, zelfs als er dwang is. Volg de volgende principes:


Elke cliënt is iemand die de moeite waard is om goed mee samen te werken.
Werk samen met de persoon, niet met het misbruik.
Samenwerking is mogelijk, zelfs onder dwang.

Het is ook belangrijk dat de cliënt goed kan aansluiten bij de hulpverlener. Helpend vanuit de hulpverlener:

  • Sta in het werk met een respectvolle en appreciërende basishouding
  • Erken dat er in elk gezin krachten, signalen van veiligheid, aanwezig zijn, hoe klein ook. Hierdoor voelt de cliënt dat je naar hem/haar kijkt als iemand op wie appèl gedaan wordt om aan een goede toekomst voor zijn/haar kind te werken.
  • Informeer de cliënt over wat hij kan verwachten, wat zijn rechten zijn en hoe er gewerkt wordt: in welk kader, met welke mogelijkheden en grenzen.
  • Zoek naar details door geïnteresseerd en betrokken te vragen naar de “feiten”, de “details van het dagelijkse leven”. Hierdoor ervaart je cliënt interesse en aansluiting op zijn leven, waardoor de samenwerkingsrelatie beter wordt en hij/zij ook beter kan aansluiten bij de hulpverlener.

Een valkuil is het gebruik van psychologische taal en vakjargon:
vb: draagkracht, dominantie, agressie, structureren, ruimte bieden, ondersteunen, hechtingsstoornis, antisociaal gedrag, parentificatie, vooruitgang, bewustzijn, inzicht, goede wil, negatieve beïnvloeding, alcoholist, borderline, betrokkenheid,… 
Dit zijn interpretaties, oordelen. Deze kan je pas maken, nadat je de details, concrete voorbeelden, feiten uit het dagelijkse leven voldoende bijeengebracht hebt én je je de vraag stelt in hoeverre bepaalde labels zinvol zijn om een betere hulpverlening te realiseren.

In verslaggeving noteer je letterlijk wie wat zegt. Je laat mensen wel de kans om zaken die ze eerst gezegd hebben anders te verwoorden, maar dit rond de tafel zelf: dan kan het verslag veranderd worden. Herformuleringen of andere standpunten achteraf komen in het daartoe bestemde vak “commentaar bij het verslag.”

Samen een inschatting maken

In een intakegesprek wordt er een gezamenlijke inschatting gemaakt van gezinssituatie en van waar er naar toe gewerkt moet worden.

Wat zijn de sterktes

De krachten, de hulpbronnen in dit gezin: Wat is er dat moeder goed doet, wat is er dat vader goed doet, wat is er dat de jongere goed doet, zijn broer, zus, oma, opa, vriend, vriendin, …?

Meerwaarde om deze op te merken en ernaar te vragen:

  • Het gezin ervaart dat je wil werken met de hulpbronnen die ze zelf hebben (= empowerend)
  • Je maakt samen met gezin en de verwijzer een gezamenlijke assessment in een voor iedereen verstaanbare taal
  • Het gezin, de familie en de omgeving merken zelf de hulpbronnen op. Zo kunnen ze deze later gebruiken om de doelstellingen te halen
  • Die hulpbronnen, krachten, die nu al worden ingezet om risico’s, gevaar voor kinderen weg te nemen, vormen nu reeds bestaande veiligheid (voor het kind)
Kinderen op de wip

Consensus hierover is niet nodig: je kan gerust de zaken naast mekaar oplijsten:
Bv. Oma vindt dat Els de weg tussen Els haar thuis en oma’s huis veilig kan fietsen, en oma weet dat omdat ze al drie keren is meegefietst. Vader zegt dat Els vorige week samen met haar broer wel door het rode licht is gereden, en maakt zich zorgen dat ze zou kunnen verongelukken op de fiets.
 
Deze punten noteer je in de kolom “wat gaat er goed?” in het driekolommen-model.

Kindje op de schommel

Waar maken we ons zorgen over? 

Waar maakt moeder zich zorgen over? Waar maakt vader zich zorgen over? Waar maakt de jongere zich zorgen over? Waar maakt de verwijzer zich zorgen over? De leraar, de maatschappelijk werker van het OCMW, de buurvrouw, …?

Welke feiten, signalen heb je vanuit het verleden met betrekking tot risico’s (voor het kind) in het heden en de toekomst?

Om goed te kunnen samenwerken, om mekaar goed te kunnen verstaan, is het nodig dat de zorgen die er zijn rond het gezin, duidelijk kunnen worden uitgesproken in verstaanbare taal.

Het is soms heel lastig om zorgen concreet te benoemen, het vraagt soms gezamenlijk zoekwerk. In de mate dat gezinsleden, kinderen, deze echter niet kunnen verstaan, kunnen ze ook niet meewerken aan de oplossingen. Zeker de ernstigste bezorgdheid moet worden uitgesproken: “Wat is er het ergste, waar jij bevreesd voor bent, dat er zou kunnen gebeuren met dit kind, met welke gevolgen voor dit kind?”

Ook de zorgen worden naast elkaar geplaatst:
Vb. De jeugdrechter, de consulent en de begeleiders van dienst X zijn bezorgd dat als An bij haar mama gaat wonen, ze van mama oma nooit meer zal mogen zien. Omdat oma jarenlang voor An gezorgd heeft, zou An dan heel bang kunnen worden dat mensen die goed voor haar gezorgd hebben, zomaar helemaal kunnen verdwijnen, waardoor ze heel verdrietig, onzeker, bang kan worden van mensen die dicht bij haar staan.
Vb. De jeugdrechter is bezorgd dat, als Davy niet naar school gaat, hij op straat rondhangt, en met vrienden wagens gaat beschadigen, in winkels gaat stelen, zoals de afgelopen weken, waar Davy betrapt was met …

Deze punten noteer je  in de kolom “Waar maken wij ons zorgen over?” 

Gezin aan het rolschaatsen

Wat moet er gebeuren? 

Wat zijn de einddoelstellingen? Welke afspraken kunnen we nu al maken? Hoe gaan we concreet samenwerken? Wat zijn onze volgende stappen? Wat zijn de wensen en verwachtingen?

Wat moet er in orde gebracht worden voor de jongere, mama, papa, oma, opa, tante, broer, zus, collega,...?

Wat moet er in orde gebracht worden voor de verwijzer? Het is heel belangrijk dat de maatschappelijke noodzaak duidelijk omschreven is, en ook de mogelijke consequenties (dwang).

Maar de manieren waarop er aan deze grenzen tegemoet gekomen wordt, worden voorgesteld, uitgevoerd en bijgestuurd door het gezin en de familie zelf. Dit zijn de concrete afspraken en tussendoelen.

  • Onderzoek verschillende opties, bied keuzemogelijkheden aan
  • Honoreer kleine stapjes, kleine veranderingen, maar blijf duidelijk over nodige garanties voor veiligheid van kinderen (nu en in de toekomst).

Deze punten noteer je in de derde kolom “Wat moet er gebeuren?”

Het gesprek vormgeven

In je intakegesprek ga je van de ene naar de andere “inhoud” (sterktes, zorgen, doelstellingen). Je kan beginnen met “sterktes”, “zorgen” of “doelstellingen” naargelang de aanmeldingssituatie, je eigen inschatting.

Vb.: een gezin dat de ervaring heeft dat hulpverleners alleen maar hen kijken als mensen die alleen maar foute dingen doen, kan ermee gebaat zijn dat je met vragen naar wat er goed gaat begint, om opnieuw wat geloof in zichzelf en hulpverleners te krijgen.
Vb.: een gezin waar de problemen en de klachten heel erg op de voorgrond staan, heeft het misschien eerst nodig om hun zorgen er allemaal uit te laten komen.
Vb.: een gezin dat in weerstand en onder dwang naar de intake komt, moet misschien eerst weten waarover de jeugdrechter een punt maakt, alvorens in gesprek te kunnen gaan.

Hier gaat je ervaring, intuïtie, expertise als hulpverlener werken. Hoe kun je aansluiten bij de cliënt, bij wat voor hen op dit moment het meest bruikbaar is, wat het best een gesprek mogelijk kan maken. (Insoo Kim Berg: “leading from one step behind”: je structureert het gesprek en volgt de cliënt tegelijkertijd).

Andere tips

  • Maak onderscheid tussen wat de verschillende betrokkenen zeggen: door iedereen aan het woord te laten, door door te vragen om concrete antwoorden te krijgen, letterlijk herhalen wat de mensen zeggen (in hun woorden, niet interpreteren)
  • Vraag wat non-verbale signalen willen zeggen: bvb. Past het dat we bij u thuis afspreken, of waar zouden we best kunnen afspreken?
  • Bij het begin van het intakegesprek: hand geven, oog hebben voor wie waar mag/gaat zitten, gastvrij, respectvol, ijs breken, mensen op hun gemak zetten; appreciatie tonen, erkenning uitspreken voor de inzet die mensen tonen door op intakegesprek te komen/ dit bij hen te laten doorgaan, bvb lange busreis, ontvangst bij hen thuis, afstand afleggen, tijd vrijmaken, …), “ik kan me voorstellen, ik weet niet of het zo is, dat dit voor jullie een moeilijk gesprek is.”
  • Niet verwachten dat het een “net” gesprek zal zijn (het kan wel even duren vooraleer je tot concrete doelstellingen komt).
  • Aanwezig zijn door oprecht geïnteresseerd te bevragen
  • Zelf niet teveel zeggen
  • Duidelijkheid geven: wie zijn wij? Wat kan de cliënt van ons verwachten (nu en over enkele weken, maanden)? Hoe gaat het gesprek verlopen? Wat schrijven we op, met welke bedoeling? Met welke bedoeling stellen we onze vragen?